Grote aquatische zoogdieren als zeehonden en
bruinvissen ontdekten, net als de mens, algauw de rijke visgronden die na
de Sint Elisabethsvloed in het noordelijke deel van de delta ontstonden.
Dankzij de open verbinding met de Noordzee konden de
dieren vrij de Biesbosch in zwemmen, hun voedsel achterna. Ook de langzaam
maar zeker opkomende zandbanken zorgden voor rustige plaatsen om te
zonnen, waar vooral de zeehonden graag gebruik van maakten.
In het Biesboschgebied zijn dan ook nog diverse
benamingen die aan de eertijdse aanwezigheid van zeehonden herinneren. Zo
kennen we nog de Zeehondenplaat; eigenlijk zijn het er twee, één bij de
Dam van Engeland en één iets verder stroomafwaarts in het Hollandsch Diep
bij Strijensas. Daarnaast is er in de Dordtse Biesbosch ook nog een
watergang met de naam het Zeehondengat.
De zeehonden en bruinvissen kwamen vooral in het
westelijke deel van de Biesbosch voor. In het oosten kreeg men ze in de
16e en 17e eeuw nog maar nauwelijks te zien, getuige de publicatie van
Servaes Joas en Julius Goltzius over een monster dat door vissers en
soldaten op 10 maart 1600 in de buurt van de Bakkerskil in Werkendam werd
buitgemaakt (doodgeslagen).
Servaes maakt letterlijk melding van een onbekend
zeemonster dat niemand kent. Julius illustreerde de publicatie, waaruit
bleek dat het om een (drachtige) Zeehond ging. De maten en gewichten die
ze er bij zetten zijn waarschijnlijk behoorlijk overdreven, iets wat men
ook toen al graag deed.
In een tijd waarin veel mensen weinig mobiel waren en
dorpelingen hun hele leven vaak niet verder kwamen dan hun eigen
woonplaats waren zeehonden en bruinvissen natuurlijk geen gemeengoed.
Zeehonden hebben de gewoonte om met het hoofd opgericht
uit het water te steken. In het donker kunnen ze in de Biesboschzee op
deze wijze gemakkelijk aangezien worden voor een reus of een monster met
menselijke trekken.
Rond 1930 nog beweerden twee vissers uit Hardinxveld
bij hoog en bij laag dat ze een groot zwart monster staand naast hun boot
hadden waargenomen. Waarschijnlijk hadden deze geschrokken vissers nog
nooit eerder in hun leven een zeehond gezien.
Na de afsluiting van het Haringvliet in 1970 werd het
voor zeehonden en bruinvissen vrijwel onmogelijk de Biesbosch nog te
bereiken. Hun stand was, tengevolge van de verontreinigingen, in de eerste
helft van de vorige eeuw, al dramatisch teruggelopen. Toen daar
verbetering in optrad vormde de Haringvlietdam een vrijwel onneembare
vesting voor zeehonden en bruinvissen.
Toch slaagt er heel zelden nog weleens één in de
Biesbosch te bereiken, zoals op 4 maart 2002 toen een Gewone zeehond
enkele dagen in de Brabantse Biesbosch verbleef en zich daar van alle
kanten liet fotograferen.