Cultuurhistorie
Vroege geschiedenis in vogelvlucht

 

Lang voor de Sint Elisabethsvloed en het ontstaan van het Eiland van Dordrecht maakte het grootste deel van Nederland onderdeel uit van de zee. De oudste sporen van dierlijk leven zijn de fossielen van voornamelijk zeedieren. Ammonieten en haaientanden zijn hier goede voorbeelden van. Ook van fossiele landdieren zoals de zogenaamde „Tegelenbever” worden soms nog sporen aangetroffen, die waarschijnlijk allemaal aangespoeld zijn.

Bekend zijn verder bijvoorbeeld, de Mammoetkiezen en de botten van de Sabeltandtijger die af en toe in de Delta en met name in de Westerschelde worden opgebaggerd.

Menselijke sporen

Menselijke sporen zijn nog veel recenter en eigenlijk kunnen we wel stellen dat onze regio, voor de tijd van de Romeinen, nauwelijks bewoond werd. Alleen in de duinen langs de kust en op andere hoge delen zullen Germaanse stammen van jagers en vissers, veelal tijdelijke, kampementen gehad hebben.  

  Ammoniet (fossiel) foto: Ronald van Jeveren

In de Romeinse tijd was de streek van de latere Groote Waard al wel bewoond. De Langeweg in Zwijndrecht bijvoorbeeld was een belangrijke Romeinse Heirbaan die ook tot op, of vlak langs, het huidige Eiland van Dordrecht voerde.

Romeinse sporen  

Fibula's zijn grote sierspelden die de Romeinen gebruikten om mantels en schouderkleden mee vast te spelden. Deze gebruiksvoorwerpen waren meestal van gegoten koper of brons en soms zelfs van zilver. Behalve gebruiksvoorwerp waren het ook sieraden met kunstzinnige voorstellingen. Zo waren fibula's in de vorm van een kruisboog erg in trek bij soldaten, zij moesten kracht en (vuur)snelheid verbeelden. Ook omega-fibula's werden vaak gedragen, die symboliseerden dat het leven eindig was, maar het voortbestaan niet (hiernamaals).

  Terra Sigillata Romeninse potscherven

Fibula's raakten gemakkelijk kapot of uit de mode, waarna ze gewoon werden weggegooid. Dat gebeurde ook regelmatig met het „soldatengeld”; Romeinse muntjes van koper of brons die een halve of een kwart As of nog minder waard waren. Een As is een munt die te vergelijken is met onze cent.

Fibula

Omdat de legioenen steeds groter werden en er voor de betaling van de soldij ook steeds grotere aantallen nieuwe munten geslagen moesten worden werd het geld steeds minder waard. Door deze inflatie werden vooral de kleinere munteenheden waardeloos, waardoor ook deze gemakkelijk werden weggegooid. Met behulp van metaaldetectors komen de weggegooide fibula's en het kleingeld tegenwoordig weer regelmatig boven water.

Steden

Na de Romeinen waren de steden in opkomst en in onze contreien legden bewoners zich, naast jacht en visserij, steeds meer toe op de landbouw. Daartoe werden vruchtbare gebiedjes ingepolderd, die na verloop van tijd tot een grotere polder werden samengevoegd. Uiteindelijk werd zo'n conglomeraat van poldertjes een steeds grotere waard. Rivieren, die tegenover elkaar gelegen polders scheidden, werden door kades beteugeld en later afgedamd (Maasdam, Dubbeldam).

Zo ongeveer ontstond in de Middeleeuwen de „Groote Waard”.

  Romeinse munt
Restanten uit het verleden  

Na Houweningen (1937 en 1983) en Erkentrudenkerke (1990) is er, tijdens bouwwerkzaamheden op het voormalige Combibad-terrein te Dordrecht, in juli 2006 opnieuw een middeleeuws bouwwerk opgegraven. Op minder dan 50 centimeter onder het maaiveld kwam een veenlaag te voorschijn met daarin de resten van de muren van een gebouw (vermoedelijk een kerk) van voor 1421. Verder stuitte men op graven van vrouwen, mannen en een kind en troffen archeologen er een boomstamduiker aan. Het is nog niet met zekerheid te zeggen welke kerk of welk dorp van voor de Sint Elizabethsvloed het betreft. Mogelijk gaat het om Wolbrandskerke. De Dordtse Archeologische Dienst wordt bij de opgraving ter zijde gestaan door vrijwilligers van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland.

Tijdens de opgraving op het voormalig combibadterrein werden diverse interessante gebruiksvoorwerpen gevonden, zoals onder andere: een ijzeren pijlpunt, diverse gesmede spijkers, een deel van een metalen beslag, een kam, een fragment van in die tijd kostbaar aardewerk (waarschijnlijk goudluster) en een visfuikje van gevlochten riet.

Steen van Twintighoeven

Tijdens werkzaamheden in Polder de Biesbosch kwam in 1996, op een diepte van circa twee meter, een bijzondere steen uit de Biesboschklei te voorschijn. Het betrof een bewerkte steen van vóór de Sint Elisabethsvloed van 1421. In die tijd moet zo'n steen vrij "kostbaar" geweest zijn, omdat het materiaal, waaruit de Middeleeuwse steenhouwers deze steen gehakt hebben, van ver buiten Nederland aangevoerd moet zijn. Waarschijnlijk gebeurde dit per schip. Stenen gebouwen waren in de 14e/15e eeuw in onze streek een zeldzaamheid. Eigenlijk werden alleen kloosters, kerken en  kastelen uit steen opgetrokken.

De steen van Twintighoeven is waarschijnlijk een zogenaamde "neut", een deel van de onderzijde van een deurkozijn, dat als stijl diende tegen het optrekkend vocht. Aan de korte zijkanten van de steen bevindt zich een vierkant gat. Daarin werd een zogenaamde "dook" geplaatst, een tapse ijzeren pen, die via een klein kanaaltje werd aangegoten met lood. Op deze manier bracht men de verbindingen tussen de stenen tot stand.

Ook op andere plaatsen in de Biesbosch komen af en toe nog stukken steen van voor de Sint Elisabethsvloed boven water zoals dit fragment van een Gotisch raam dat waarschijnlijk tot een kerk behoord heeft.

Aan Twintighoeven herinnert eigenlijk niets meer dan de naam van de gelijknamige weg in de Dordtse wijk „Het Land van Valk”.

Oude grenssteen  

Voor wie er oog voor heeft en het weet, ligt ten zuiden van de Zeedijk toch nog een kleine herinnering. In de voet van de Wieldrechtse Zeedijk staat, in het verlengde van de Bovenkade, nog steeds een grenssteen, die de voormalige scheidslijn tussen de bezittingen van de Prins van Oranje en de Grafelijke Domeinen (Holland) aangeeft. Het is de noordelijke grens van Twintighoeven.

Bijna niemand weet nog dat deze steen dus een belangrijke historische betekenis heeft en iets met het voormalige plaatsje Twintighoeven en de Grafelijkheid van Holland van doen heeft.

Huis te Merwede  
Alleen, kloosters, kerken en kastelen, zoals bijvoorbeeld het Huis Te Merwede, werden in de Middeleeuwen uit steen opgetrokken. Dit kasteel is in 1418 belegerd en beschadigd en in 1421 door de Sint Elisabethsvloed verder tot een ruïne verwoest. Foto: ca 1910, door H.J. Tollens, coll. SAD
Ambacht Twintighoeven  

De Groote Waard van voor 1421 strekte zich uit over een gebied dat het huidige Eiland van Dordrecht en delen van de Hoeksche Waard, het Land van Altena en westelijk Brabant omvatte. Het aantal dorpen en parochies, dat door de watersnood getroffen werd, is aan discussie onderhevig.De meest aannemelijke veronderstelling is dat 48 kerkdorpen "verdronken". Daarvan vergingen er 23 en van deze 23 werden er maar vijf weer opgebouwd, zodat er 18 definitief verdwenen zijn.

Binnen de begrenzing van het huidige Eiland van Dordrecht lagen, voor de Sint Elisabethvloed (en voor zover te reconstrueren), behalve de stad Dordrecht, nog 13 kerkdorpen.

Dit waren:

  • Dubbeldam, herbouwd op een andere locatie dan het oude dorp, dat niet is teruggevonden.

  • Wieldrecht, ongeveer ter hoogte van de huidige Polder Wieldrecht. Het oude dorp is niet teruggevonden.

  • Merwede, ter hoogte van de ruine van het Huis Te Merwede. 

  • Tolleuzen (of Alloisen) met de parochiekerk Erkentrudenkerke, teruggevonden in mei 1990, nabij Dubbelsteijn/Damplein. Kraaienstein (of Sliedrecht), ongeveer tegenover het huidige Sliedrecht (aan de overzijde van de rivier), niet teruggevonden.

  • Lang-Ambacht, ongeveer ter hoogte van de huidige polder met dezelfde naam, maar niet teruggevonden.

  • Kort-Ambacht, ongeveer ter hoogte van de huidige polder met dezelfde naam, maar niet teruggevonden.

  • Weede, niet teruggevonden.

  • Twintighoeven, niet teruggevonden.

  • Dubbelmonde, niet teruggevonden.

  • Gheenemanspolder, niet teruggevonden.

  • Nesse, met de parochiekerk Wolbrandskerke, in 2006 teruggevonden.

De (oude) Maas en de Dubbel liepen van oost naar west door dit gebied. De bovengenoemde dorpen lagen zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde van deze rivieren.

Hoewel het een ingepolderde waard was met welvarende akkers en hooilanden, had het gebied ook een natuurlijk karakter. Dankzij de getijderivieren, die regelmatig buiten hun oevers traden, kende het gebied zowel veengronden als zandwallen (stroomruggen) en kleibodems. Er waren zoetwatermoerassen, houtopstanden en wilgenbossen en aan de buitenzijde van de dijk regeerde het zoute getijdewater van de delta, die toen al bij de Groote Waard begon. De rivieren de Dubbel en de Maas werden t.b.v. de inpoldering afgedamd, ter hoogte van respectievelijk Dubbeldam en Maasdam.

In deze grote landschappelijke diversiteit kwam een soortenrijke natuur voor en ook de aantallen planten en dieren die er leefden moeten enorm geweest zijn.

Vele gezinnen uit de Middeleeuwse bevolking leefden van wat de natuur hen te bieden had. Visserij, jacht, vogelarij (eendenkooien) en kleinschalige landbouw leverden in die tijd een goed belegde boterham op. Ook ambachtslieden en handelaren vonden er, voornamelijk in de beide steden (Dordrecht en Geertruidenberg), emplooi.

In museum Twintighoeven komen met name deze natuur en de oude ambachten van de bedrijvige mens aan bod.

Lokatie van Biesboschdorpen

Bolbakens  

Neem een enorme waterplas van circa 26 bij 15 kilometer en probeer daarin de verdwenen grenzen van voormalige dorpen en landstreken en de loop van "verdronken" rivieren te reconstrueren. Voor deze schier onmogelijke taak stonden onze voorouders in 1421 toen de Sint Elisabethsvloed zo'n slordige 39 miljoen vierkante meter land onder water had gezet.

Toch was het belang van duidelijke grenzen in die tijd geen sinecure. De torenspitsen van kerken en markante gebouwen, van de dorpen aan weerskanten van de grote waterplas, boden mogelijkheden om lange denkbeeldige lijnen dwars door de binnenzee te trekken.

Langs deze zogenaamde raaien werden nieuwe grenzen getrokken, waaraan voormalige grondbezitters oude rechten konden ontlenen.

De voormalige loop van rivieren als de Maas was veel moeilijker te bepalen. Pas in 1561 lukte het een delegatie van zogenaamde "geswoeren waterscheyders van Sinte Geertruydenberch, door tondertasten, de grondt van den Maze" te bepalen.

Dit deden ze in opdracht van de Prins van Oranje, door met lange ijzeren buizen in de waterbodem te prikken. Werden daarbij schelpen bovengehaald dan was dat de loop van de voormalige Maas.

Om die vermeende rivierloop vervolgens ook daadwerkelijk vast te kunnen leggen werden lange wilgenstaken in de waterbodem gestoken op plaatsen waar de gereconstrueerde rivierloop kruiste met de denkbeeldige raaien op de torenspitsen. Bovenop deze palen werden, van wilgentenen gevlochten, bolvormige korven geplaatst, de zogenaamde bolbakens. Het laatste deel van de Maas kon men niet meer bepalen omdat er geen schelpen meer bovengehaald werden. Dat laatste stuk werd daarom, vanaf bolbaken nummer 10, min of meer recht naar het overgebleven deel van de afgedamde Maas in de Hoekse Waard getrokken. In totaal werden er op deze wijze 15 bolbakens geplaatst. De laatste 4 weer wat verder zuidwaarts.

De linie van bolbakens, die van oost naar west door de Biesboschzee liep, vormde in 1561 tevens de grens tussen de bezittingen van de Grafelijk van Holland en de Prins van Oranje. Deze grens was ook van belang voor de visrechten in de Biesbosch, die vanaf de 15e eeuw steeds belangrijker werden en veel geld opbrachten. Omdat de vissers de bolbakens nogal eens verzetten, zodat ze hun visgebied uit konden breiden, gaf Willem van Oranje in 1564 opdracht bij de bolbakens ook blauwe molenstenen af te laten zinken. Deze stenen waren zo zwaar dat ze niet gemakkelijk door de vissers of door de stroming of ijsgang verplaatst konden worden. De bolbakens werden vervolgens aan deze zogenaamde limietstenen (een limiet is een grens) vastgemaakt. Zeker tot in de 18e eeuw werden deze limieten met behulp van bolbakens in stand gehouden.

Door verdergaande verlanding en inpolderingen, maar natuurlijk ook door betere mogelijkheden voor grensbepaling, raakten de bolbakens en limietstenen in verval. Op het Eiland van Dordrecht moeten nog 4 of 5 limietstenen in de bodem verzonken liggen. In 2013 werd er bij de ontpoldering van de Noordwaard limietsteen nummer 6 gevonden.

Limietsteen foto: Ronald van Jeveren

 

 

 

Bolbaken foto: Ronald van Jeveren

 

 

Limietsteen nummer 6 in 2013 gevonden

Wolbrandskerke  

In juli 2006 werden er, tijdens bouwwerkzaamheden, op het terrein van het voormalige Combibad aan de Amnesty Internationalweg te Dordrecht, resten gevonden van een dorp uit de voormalige Groote Waard. Vlak onder het maaiveld werden kloostermoppen (een groot formaat bakstenen) gevonden die aan de muren van een kerktoren bleken toe te hebben behoord. Na het blootleggen van deze fundamenten kwamen de contouren van een vierkant gebouw te voorschijn van circa 4 bij 4 meter met erg dikke muren. Deze toren was kennelijk op een natuurlijke verhoging in het veenlandschap gebouwd en gefundeerd met houten balken. De bijbehorende kerk werd aanvankelijk niet gevonden, die bevond zich waarschijnlijk onder de huidige verharding ten zuiden van de toren, waar (nog) niet gezocht kon worden. In het voorjaar van 2007 kregen de archeologen, dankzij rioleringswerkzaamheden, echter toch nog de gelegenheid om aan de zuidzijde van de toren een kleine opgraving te doen.

Behalve zo'n 30 graven kwamen er toen ook resten van de houten fundering van de kerk te voorschijn. Het onderzoek tijdens de eerste opgraving bracht diverse interessante voorwerpen aan het licht, waaronder veel gebruiksartikelen die ons een blik in het dagelijks leven van een middeleeuwse samenleving gunnen. Zoals gebruikelijk bij een kerk(toren), werden hier ook menselijke graven gevonden van mannen, vrouwen en kinderen, De meeste begravingen hadden plaatsgevonden in planken kisten met of zonder bodem en deksel. De kerktoren met begraafplaats bleek zich op de zuidoever van de Dubbel te bevinden. Vlakbij de begraafplaats was het profiel van een gegraven waterpartij te onderscheiden die via twee boomstamduikers met de Dubbel in verbinding stond. Deze duikers waren evenwijdig aan elkaar ingegraven en om en nabij de 10 meter lang. Zij bestonden uit gekliefde en uitgeholde boomstammen waarvan de onderhelft (goot) en de bovenhelft (deksel) weer aan elkaar waren bevestigd met houten pennen en geknoopte twijgen. Via de duikers werd het water van de Dubbel naar de vijver geleid of in tegenovergestelde richting uitgelaten. Of het bedoeld was als afwaterings- of bevloeiingssysteem is onbekend. Misschien werd de vijver gebruikt voor het kweken van vis of voor andere handelsdoeleinden. Langs de oever van de Dubbel werden beschoeiingen aangetroffen en iets wat op een mestvaalt leek, een afgescheiden plaats waar kapotte gebruiksvoorwerpen, dierlijke botten en (lagen) mest bijeen waren gebracht. Middeleeuwse vuilnisbelt Zo'n middeleeuwse vuilnisbelt is voor hedendaagse onderzoekers een waar eldorado. Honderden scherven van diverse typen aardewerk uit de 12e t/m 15e eeuw werden hier verzameld.

Duiker

Van eenvoudig gebruiksaardewerk tot rijk versierd en kostbaar importmateriaal. Uit de gevonden dierlijke botten kon opgemaakt worden dat men in dit dorp onder andere koeien, varkens en paarden hield. Daarnaast werden ook sporen van, in het wild levende, dieren aangetroffen zoals een schedel van een Woelrat, een onderkaak van een Snoek en zoetwatermosselen en slakken. Andere leuke vondsten waren een wetsteen, een doofsteen, een zegensteen en een stukje glas van een glas in lood raam. Met behulp van metaaldetectors werden er ook diverse metalen voorwerpen gevonden, zoals tafelmessen, een handboortje met houten handvat, een kloofbijl, een soort passer en zeer veel gesmede spijkers! Aan de sieraden was te zien dat de ingezetenen van dit dorp enige mate van rijkdom kenden. Er werden insignes, broches, sierspelden, kinderspeelgoed van ijzer en brons, een fraai uitgesneden en bewerkt riemgespje van dierlijk bot en enkele munten gevonden, waaronder een zilveren Groot, die gedateerd kon worden tussen 1420 en 1424, zo rond de tijd van de Sint Elisabethsvloed dus. Ambacht Nesse Iets verder van de begraafplaats vandaan, werd op de oever van de Dubbel, een soort juk gevonden waarmee een paard ingespannen kon worden (bijvoorbeeld voor een ploeg). Opmerkelijk was ook de vondst van een compleet geraamte van een kalf dat met zijn voorpoten gekruist bij een paaltje lag. Het lijkt erop dat dit jonge dier door de gevolgen van de Sint Elisabethsvloed is overleden. Hoewel alle vondsten nog officieel gedetermineerd en gedateerd moeten worden, lijkt het erop dat de bewoners van deze nederzetting zich vooral bezig hielden met landbouw, veeteelt en visserij. De ligging van het dorp, ten zuiden van de Dubbel, schuin tegenover het eerder gevonden Erkentrudenkerke, dat ten noorden van de Dubbel lag, maakt het aannemelijk dat de jongste vondst het dorp Wolbrandskerke betreft. Deze parochie, die ook als Wolfbrantskerke of Wollebrandskerke vermeld staat, behoorde tot het Ambacht Nesse. Dat Wolbrandskerke nu pas is gevonden, is verbazingwekkend. Het dorp ligt binnen de bebouwing van Dordrecht op een plaats waar, vooral de laatste decennia, veel gebeurd en gegraven is. Sieraad

Het kalf van Wolbrandskerke foto: Ronald van Jeveren

De kerktoren, die zo dicht onder het maaiveld ligt, had al veel eerder opgemerkt kunnen worden getuige de draineerbuizen, waarvoor begin 1970, bij de aanleg van de ligweide van het Combibad, een gleuf dwars door de muur van de kerktoren werd gehakt. Drainagebuis door fundering